Intro:
De basis van goede wetgeving is wetenschap. De Nieuwe Stoffenwet echter omzeilt deze basis door te werken met het “voorzorgsprincipe”, wat betekent dat stoffen zonder wetenschappelijk bewijs van schadelijkheid toch worden verboden. Dit leidt ertoe dat ook onschuldige, alledaagse stoffen dezelfde behandeling krijgen als gevaarlijke psychoactieve stoffen.
Waarom is dit problematisch?
Wetgeving zonder wetenschappelijk bewijs leidt tot onnodige verboden en creëert onzekerheid voor bedrijven en consumenten. Voor de Nieuwe Stoffenwet betekent dit:
- Onschuldige stoffen worden verboden zonder dat er bewijs is dat ze schadelijk zijn voor de gezondheid. Zoetstoffen, supplementen en gewasbeschermingsmiddelen worden nu onterecht als risicovol gezien.
- Wetenschappelijke toetsing wordt overgeslagen: De wet baseert zich niet op wetenschappelijke consensus, maar op een voorzorgsprincipe dat het zekere voor het onzekere neemt, zonder bewijs. Dit druist in tegen internationale richtlijnen die duidelijk stellen dat een verbod gebaseerd moet zijn op bewezen risico’s.
Wat zijn de gevolgen?
Het gevolg is een wildgroei aan verboden zonder dat er een duidelijke reden voor is. Dit kan leiden tot verwarring, onzekerheid en uiteindelijk zelfs juridische problemen, waarbij producenten schadeclaims kunnen indienen omdat hun producten onterecht verboden zijn. Dit soort regelgeving verzwakt het vertrouwen in wetgeving en is schadelijk voor de economie en het consumentenvertrouwen.
Conclusie:
Wetgeving moet gebaseerd zijn op feiten, niet op veronderstellingen. Alleen door de Nieuwe Stoffenwet op wetenschappelijke basis te herzien, kunnen we een werkelijke bescherming bieden zonder onnodige verboden.